Hoogte ontslagvergoeding afhankelijk van datum beëindiging

ondernemersstart-geld

In deze uitspraak was de vraag of er sprake was van een arbeidsovereenkomst en zo ja, of er terecht een ontslag op staande voet gegeven was. Voorts mocht het hof zich uitlaten over de vraag hoe een billijke vergoeding berekend dient te worden. Het hof houdt daarbij aan dat daarvoor als uitgangspunt dient te worden genomen het bedrag aan loon dat de werknemer anders over de normale looptijd van de arbeidsovereenkomst zou hebben genoten.

Feiten

De aandelen van werkgeefster zijn op 12 december 2014 overgedragen aan Z. Aan de verkoop van de aandelen was een ontbindende voorwaarde verbonden, waar alleen de verkoper een beroep op kon doen.

Op 1 januari 2015 treedt werknemer voor onbepaalde tijd in dienst bij werkgeefster en die arbeidsovereenkomst wordt (indirect) gesloten met de enig bestuurder van Z (en daarmee van werkgeefster).

Verkoper beroept zich op 17 februari 2015 op de ontbindende voorwaarde, waardoor zij weer per 26 februari 2015 eigenaar is geworden van de aandelen van werkgeefster. Op 30 juni 2015 wordt verkoper ook in het gelijk gesteld.

Per 1 juli wordt werknemer dan de toegang tot de werklocatie(s) ontzegd en op 4 september 2015 wordt werknemer zelfs op staande voet ontslagen. Dit bevestigt werkgeefster middels een ontslagbrief, waarbij zij stelt dat de verwijten zowel tezamen alsook afzonderlijk een dringende reden vormen voor een ontslag op staande voet.

Eerste aanleg

Werknemer heeft in eerste aanleg primair onder andere verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen. En subsidiair werkgeefster te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding ad € 40.000. Werkgeefster heeft hiertegen verweer gevoerd.

De kantonrechter kwam evenwel niet aan beoordeling toe, daar deze heeft geoordeeld dat werknemer niet heeft voldaan aan zijn stelplicht van het bestaan van een gezagsverhouding in de relatie met werkgeefster. Zodoende zou er volgens de kantonrechter geen arbeidsovereenkomst bestaan tussen partijen, waardoor het verzoek van werknemer is afgewezen.

Verzoek in hoger beroep

Werknemer is in hoger beroep gegaan en heeft zijn verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst ingetrokken en verzoekt alleen nog toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, alsmede betaling van het achterstallig loon tot en met 4 september 2015.

Daar het hier een vermindering van het verzoek betreft en werknemer om toekenning van een billijke vergoeding verzoekt én er inmiddels sprake is van een hoger beroep, moet dit volgens het hof worden begrepen als een verzoek om een billijke vergoeding op grond van artikel 7:683 lid 3 BW.


Beoordeling

Arbeidsovereenkomst?

Het hof oordeelt dat er wel sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Er is namelijk een ondertekende arbeidsovereenkomst tussen partijen. Dit is bevestigd door de toenmalige indirecte bestuurder van werkgeefster.

Eveneens vonden salarisbetalingen plaats. Werkgeefster heeft hieromtrent aangegeven dat die betalingen door een andere aan werkgeefster gelieerde vennootschap zijn gedaan. Echter gezien de omschrijving bij de betalingen en de overeenkomst hiervan met het nettobedrag op de loonstroken, ziet het hof geen reden om niet aan te nemen dat dit salarisbetalingen voortvloeiend uit de arbeidsrelatie zijn. Het feit dat een derde deze betalingen verrichtte doet daar geen afbreuk aan, aangezien een derde de schuld van de debiteur kan voldoen (artikel 6:30 lid 1 BW).

Onder de gebleken omstandigheden komt het hof ten derde tot het oordeel dat er sprake was van een gezagsverhouding, daar werkgeefster de bevoegdheid had om werknemer aanwijzingen te geven over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden zou dienen te verrichten. Dat dit feitelijk anders was en wellicht niet of onvoldoende is gebeurd, is door werkgeefster niet voldoende gemotiveerd.

Ontslag op staande voet terecht gegeven?

Werkgeefster heeft in haar ontslagbrief een aantal verwijten opgesomd die tezamen dan wel afzonderlijk het ontslag op staande voet zouden rechtvaardigen. Het hof heeft geoordeeld dat de verwijten echter geen dringende reden geven die de onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigden, daar werkgeefster niet heeft voldaan aan haar stelplicht ingevolge artikel 150 Rv. Er is dan ook niet geen rechtsgeldig ontslag op staande voet gegeven, waardoor toegekomen kan worden aan de verzoeken van werknemer in hoger beroep.

De vergoedingen

De door werknemer verzochte billijke vergoeding is toewijsbaar. Voor de toewijzing van het verzoek van werknemer om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, bestaat geen grond nu deze vergoeding van art. 7:683 lid 3 BW een alternatief is voor herstel van de arbeidsovereenkomst, waarvan werknemer in hoger beroep heeft afgezien. Het hof bepaalt dat het loon over de in acht te nemen opzegtermijn wordt meegenomen in de billijke vergoeding.

Het verzoek tot veroordeling tot betaling van het achterstallige loon tot 4 september 2015 wordt door het hof toegewezen, daar het niet voor risico van werknemer is dat hij vanaf eind juni tot 4 september 2015 geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten en werknemer zich wel beschikbaar heeft gehouden zijn werkzaamheden te verrichten.

Voor de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding oordeelt het hof dat werknemer in dienst is getreden bij werkgeefster nadat de aandelen van werkgeefster zijn verkocht aan Z, maar dat werknemer wel evident betrokken was bij de aandeelhouder Z. Werknemer is ook werknemer van werkgeefster gebleven nadat de aandelen weer terugkeerde naar de vorige aandeelhouders. Gezien de ontbindende voorwaarde die hierbij speelde was het duidelijk dat de arbeidsovereenkomst zou gaan eindigen tussen partijen. Het gemis aan loondoorbetaling en de te doorlopen ontbindingsprocedure tot aan de beëindigingsdatum van de arbeidsovereenkomst (bezien vanaf 4 september 2015) dient door de billijke vergoeding gecompenseerd worden, aldus het hof. Dit zou met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn hoogstwaarschijnlijk betekenen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2015 zou zijn geëindigd. Daarmee komt het hof tot een billijke vergoeding van afgerond € 8.000.

Beslissing

Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter en veroordeelt werkgeefster onder andere tot betaling van het achterstallig salaris inclusief vakantiegeld van werknemer tot en met 4 september 2015.

Daarnaast veroordeelt het hof werkgeefster tot betaling van een billijke vergoeding ad € 8,000,=.